Geerteskerk
De kerk waarin we onze zondagse erediensten houden.
Wordt ook opengesteld tijdens koningsdag en monumentendag. En ook van juni tm augustus door Kerk Open op woensdagmiddag en zaterdagmiddag van 13.30 -16.00 uur.
Er worden regelmatig tentoonstellingen gehouden en concerten of lezingen georganiseerd.
De kerk kan hiervoor worden gehuurd , evenals voor uitvaarten en huwelijken.
Overigens: de kerktoren is van de Gemeente Goes en niet van de kerk. Deze kan worden beklommen tijdens koningsdag en monumentendag.
In de loop van de jaren zijn er diverse publicaties verschenen over de stichting en de verdere geschiedenis waaronder de restauraties, van het huidige kerkgebouw. Van deze bronnen hebben wij dan ook dankbaar gebruik gemaakt.
Mat. Smalleganges schrijft in zijn Cronyck van Zeeland: “Het dorp alhier is een seer voortreffelijke aesienlijke plaats, hebbende een groote schoone Kerk met een hoog dikke Tooren, een breed en wijds Plein en daer rontom vele fraaije Huisen, gelijk noch mede in verscheidene achterstraten.”
De voorlopige lijst der Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst, Deel VI der Provincie Zeeland (1922) meldt het volgende: “De Ned. Hervormde Kerk is een baksteenen kruiskerk(XVla) met toren (XVa), koor (±1300), noordelijke bijkoor (±1300) en sacristie aan de zuidzijde(VXLa). Gerestaureerd door F. G. C. Rothuizen in 1913. Schip van vier traveeën met spitsboogvensters en slecht weinig uitspringende beeren, waterlijst en plint. Toren (XVa) van vier geledingen en bergstenen plint met zwaar geprofileerde boognis over de eerste en de tweede geleding, ter halver hoogte van baksteen met bergstenen banden en ter halver hoogte van bergsteen. In deze nis een dubbele ingang met korfbogen en daarboven een gedicht venster met spitsboog. De derde geleding heeft twee spitsbogen en de vierde spitsbogige galmgaten. Voorts wordt gewezen op de balustraden van bergsteen, de achtkante spits en de aangebouwde achtkante traptoren. In de kerk treffen we verder aan een eikenhouten preekstoel met boogpanelen (1604), een doophek uit het begin van de XVIIe eeuw, een twee-lichtsblaker en een doopbekkenhouder (XVII). Twee koperen kronen dateren uit de XVIIe eeuw.”
Eikenhouten preekstoel anno 1604.[/caption]
De overige in het gebouw aanwezige kronen zijn van recentere datum. Ir. P.J. ’t Hooft schrijft in “Dorpen in Zeeland”(1946) over de geweldige massale kerk met de steunberen in baksteen afgewisseld met grote blokken witten bergsteen en hoog daar bovenuit de toren. Dan bezingt hij de berceau en het schone kerkhof. De heren T. van Stralen en B. Oele beschreven de historie van de Kloetingse Geerteskerk in 1973 naar aanleiding van de restauratie van 1970-1973 en het toen door het R.O.B. ingestelde bodemonderzoek. In deze verantwoording wordt gesteld dat rond 1050 de omstandigheden van dien aard waren dat men zich permanent in deze streek kon vestigen. De eerste Kloetelingen woonden op een kloet of kleut van zeer taaie schorreklei beschermd door een laag dijkje van geringe omvang. Het is mogelijk dat het eerste houten kerkje omstreeks 1100 gebouwd werd. Tijdens het onderzoek konden helaas geen restanten gevonden worden. Na het jaar 1000 vond er een grote bevolkingstoename in deze streken plaats die zijn oorzaak vond in de voorhanden zijnde uitgestrekte vruchtbare kleivlakten. Hierdoor nam de welvaart toe en zo werd het mogelijk om een bakstenen kerk te bouwen. Het was tussen 1275 en 1300 dat het Noordelijkbijkoor en het Hoofdkoor gebouwd werden. Jammer dat door het geleidelijk ophogen van de terp het oorspronkelijke basement 75 cm onder de huidige vloer zit.
Verder komen beschrijvingen voor in “de Kleine Kerkklok”van rond 1940, in het “Gemeente nieuws”van Kloetinge rond 1950 en in de Gemeentegids van Kloetinge. Verder verwijzen wij naar de geschiedenis beschrijving van Kloetinge door Jan Weststrate in zijn boekje “Kloetinge van vroeger”d.d. 1980.
Eveneens recent vinden wij in het boekwerk “Langs de oude Zeeuwse kerken”geschreven door o.a. Carel van Tyijl van Serooskerke 1975 een uitstekend overzicht. Wij lezen daar o.a. dat tegen het einde van de 13e eeuw een bakstenen kerk werd gebouwd. Ook deze bron deelt mede dat beide koren het oudste deel uitmaken. Deze koren staan met elkaar in verbinding door twee scheibogen die op een door Doornikse steen gebouwde zuil met knopkapiteel rusten. Dit is het enige in Zuid-Beveland bekende voorbeeld van de late Scheldegotiek.
Het hoofdkoor is volgens de regels van de Zeeuws Vlaamse baksteen gotiek opgetrokken. Op het bovenstede deel van de noordwand van dit koor werd een wandschildering aangetroffen. Wat het O.L.V.-koor betreft wijzen we op een zeer bijzonder venster wat in de literatuur de aandacht heeft getrokken. Het is een uit een grote cirkel en vier kleine cirkels samengesteld raam dat in de tweede helft van de 14e eeuw werd aangebracht. Zie hiervoor “Vensters”van H. Janse, 1977. Overigens heeft het O.L.V.-koor een ziende kap.
Tegen de zuidgevel van het hoofdkoor stond aanvankelijk een sacristie. Deze werd kort na 1500 afgebroken en vervangen door de huidige consistorie. Hier wordt onze aandacht gevestigd op de gebeeldhouwde kraagstenen van het 16e eeuwse gewelf die versierd zijn met engelen die de lijdensattributen dragen. Tijdens het graafwerk in het hoofdkoor werd een grafkelder aangetroffen waarin een bakstenen sarcofaag stond (midden 14e eeuw). Deze sarcofaag was aan de binnenzijde beschilderd o.a. met het motief van de Franse lelie.
Sacramentsnisje uit de 15e eeuw.[/caption]
In het Hoofdkoor lette men op het 15e eeuwse sacramentsnisje. Met de bouw van het schip ving men aan omstreeks 1350. Het moest een driebeukig schip worden. Dit plan kon niet volvoerd worden. Mogelijk kwamen er financiële problemen. Er kwam een triomfboog en er werden kolomfunderingen aangelegd. Deze liggen nog onder de wandelpaden in de preekkerk. Zo werd het een eenbeukig schip. De steunberen van het aanvankelijk geplande driebeukig schip werden in de muren ingebouwd. De transepten zijn kort na de bouw van het schip ontstaan. Rond 1525 moet de kerk haar huidige vorm gekregen hebben. Daarbij merken we op dat de toren aanvankelijk los van de kerk stond. In het begin van de 16e eeuw werd het schip naar het westen verlengd en met de toren verbonden.
In de preekkerk vragen de apostelbeeldjes en de fratsenkoppen de aandacht.
De twee Herenbanken dateren respectievelijk uit 1624 en 1770. de oudste is de z.g. Wetsbank die bestemd was voor het gemeentebestuur. De ander bank is die voor de Ambachtsheerlijkheid. Wat de fraaie toren betreft nog het volgende: Het is een gotisch bouwwerk met een uitgesproken Brabantse invloed. Ze dateert uit het midden van de 15e eeuw. Een ingemetselde gedenksteen met het jaartal 1594 herinnert aan een omvangrijk herstel. Mogelijk heeft de toren schade opgelopen toen in 1572 de huizen rond de kerk zijn afgebrand.
Voorts bergt de toren drie luidklokken. De zwaarste klok dient voor de tijdsaanduiding. De kleinste klok luidt om 08.00 uur, om 12.00 uur en om 18.00 uur ter indeling van de dag. De middelste klok stond ter beschikking van de kerk voor het aankondigen van de erediensten. Samen geven ze op hoogtijdagen een fraai driegeluid namelijk d-fis-a. De toren werd het laatst gerestaureerd in 1956. In 2004 heeft de toren een onderhoudsrestauratie ondergaan en daarmee is ook dit juweel weer beeldbepalend voor het dorp Kloetinge.
Tenslotte nog het kerkelijk vaatwerk. De kerk bezit vier zilveren bekers met gegraveerd wapen van Kloetinge (XVIIIc). Keuren: Middelburg, S en anker tusschen A en I. Deze bekers zijn van de hand van de zilversmid Anthonie Janse (1755-1823) uit Middelburg. Voorts drie zilveren ovale schotels. Keuren: Middelburg, C. en C. Tevel (1763-1820) zilversmeden te Middelburg. Een zilveren doopbekken, empirestijl (XIX a). Samengesteld door A. J. Blok.
In 2003 is een boek verschenen over de Geerteskerk te Kloetinge waarin veel informatie, maar ook leuke anekdotes staan.
De Geerteskerk te Kloetinge, ijkpunt in de dorpsgemeenschap / G.J. Lepoeter – Goes: Heemkundige Kring De Bevelanden. ISBN: 90 70298 24 4
Bezichtiging van de kerk.
Wordt ook opengesteld tijdens koningsdag en monumentendag. En ook van juni tm augustus door Kerk Open op woensdagmiddag en zaterdagmiddag van 13.30 -16.00 uur.
Er worden regelmatig tentoonstellingen gehouden en concerten of lezingen georganiseerd.
De kerk kan hiervoor worden gehuurd , evenals voor uitvaarten en huwelijken.
Overigens: de kerktoren is van de Gemeente Goes en niet van de kerk. Deze kan worden beklommen tijdens koningsdag en monumentendag.
In de loop van de jaren zijn er diverse publicaties verschenen over de stichting en de verdere geschiedenis waaronder de restauraties, van het huidige kerkgebouw. Van deze bronnen hebben wij dan ook dankbaar gebruik gemaakt.
Mat. Smalleganges schrijft in zijn Cronyck van Zeeland: “Het dorp alhier is een seer voortreffelijke aesienlijke plaats, hebbende een groote schoone Kerk met een hoog dikke Tooren, een breed en wijds Plein en daer rontom vele fraaije Huisen, gelijk noch mede in verscheidene achterstraten.”
De voorlopige lijst der Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst, Deel VI der Provincie Zeeland (1922) meldt het volgende: “De Ned. Hervormde Kerk is een baksteenen kruiskerk(XVla) met toren (XVa), koor (±1300), noordelijke bijkoor (±1300) en sacristie aan de zuidzijde(VXLa). Gerestaureerd door F. G. C. Rothuizen in 1913. Schip van vier traveeën met spitsboogvensters en slecht weinig uitspringende beeren, waterlijst en plint. Toren (XVa) van vier geledingen en bergstenen plint met zwaar geprofileerde boognis over de eerste en de tweede geleding, ter halver hoogte van baksteen met bergstenen banden en ter halver hoogte van bergsteen. In deze nis een dubbele ingang met korfbogen en daarboven een gedicht venster met spitsboog. De derde geleding heeft twee spitsbogen en de vierde spitsbogige galmgaten. Voorts wordt gewezen op de balustraden van bergsteen, de achtkante spits en de aangebouwde achtkante traptoren. In de kerk treffen we verder aan een eikenhouten preekstoel met boogpanelen (1604), een doophek uit het begin van de XVIIe eeuw, een twee-lichtsblaker en een doopbekkenhouder (XVII). Twee koperen kronen dateren uit de XVIIe eeuw.”
Eikenhouten preekstoel anno 1604.[/caption]
De overige in het gebouw aanwezige kronen zijn van recentere datum. Ir. P.J. ’t Hooft schrijft in “Dorpen in Zeeland”(1946) over de geweldige massale kerk met de steunberen in baksteen afgewisseld met grote blokken witten bergsteen en hoog daar bovenuit de toren. Dan bezingt hij de berceau en het schone kerkhof. De heren T. van Stralen en B. Oele beschreven de historie van de Kloetingse Geerteskerk in 1973 naar aanleiding van de restauratie van 1970-1973 en het toen door het R.O.B. ingestelde bodemonderzoek. In deze verantwoording wordt gesteld dat rond 1050 de omstandigheden van dien aard waren dat men zich permanent in deze streek kon vestigen. De eerste Kloetelingen woonden op een kloet of kleut van zeer taaie schorreklei beschermd door een laag dijkje van geringe omvang. Het is mogelijk dat het eerste houten kerkje omstreeks 1100 gebouwd werd. Tijdens het onderzoek konden helaas geen restanten gevonden worden. Na het jaar 1000 vond er een grote bevolkingstoename in deze streken plaats die zijn oorzaak vond in de voorhanden zijnde uitgestrekte vruchtbare kleivlakten. Hierdoor nam de welvaart toe en zo werd het mogelijk om een bakstenen kerk te bouwen. Het was tussen 1275 en 1300 dat het Noordelijkbijkoor en het Hoofdkoor gebouwd werden. Jammer dat door het geleidelijk ophogen van de terp het oorspronkelijke basement 75 cm onder de huidige vloer zit.
Verder komen beschrijvingen voor in “de Kleine Kerkklok”van rond 1940, in het “Gemeente nieuws”van Kloetinge rond 1950 en in de Gemeentegids van Kloetinge. Verder verwijzen wij naar de geschiedenis beschrijving van Kloetinge door Jan Weststrate in zijn boekje “Kloetinge van vroeger”d.d. 1980.
Eveneens recent vinden wij in het boekwerk “Langs de oude Zeeuwse kerken”geschreven door o.a. Carel van Tyijl van Serooskerke 1975 een uitstekend overzicht. Wij lezen daar o.a. dat tegen het einde van de 13e eeuw een bakstenen kerk werd gebouwd. Ook deze bron deelt mede dat beide koren het oudste deel uitmaken. Deze koren staan met elkaar in verbinding door twee scheibogen die op een door Doornikse steen gebouwde zuil met knopkapiteel rusten. Dit is het enige in Zuid-Beveland bekende voorbeeld van de late Scheldegotiek.
Het hoofdkoor is volgens de regels van de Zeeuws Vlaamse baksteen gotiek opgetrokken. Op het bovenstede deel van de noordwand van dit koor werd een wandschildering aangetroffen. Wat het O.L.V.-koor betreft wijzen we op een zeer bijzonder venster wat in de literatuur de aandacht heeft getrokken. Het is een uit een grote cirkel en vier kleine cirkels samengesteld raam dat in de tweede helft van de 14e eeuw werd aangebracht. Zie hiervoor “Vensters”van H. Janse, 1977. Overigens heeft het O.L.V.-koor een ziende kap.
Tegen de zuidgevel van het hoofdkoor stond aanvankelijk een sacristie. Deze werd kort na 1500 afgebroken en vervangen door de huidige consistorie. Hier wordt onze aandacht gevestigd op de gebeeldhouwde kraagstenen van het 16e eeuwse gewelf die versierd zijn met engelen die de lijdensattributen dragen. Tijdens het graafwerk in het hoofdkoor werd een grafkelder aangetroffen waarin een bakstenen sarcofaag stond (midden 14e eeuw). Deze sarcofaag was aan de binnenzijde beschilderd o.a. met het motief van de Franse lelie.
Sacramentsnisje uit de 15e eeuw.[/caption]
In het Hoofdkoor lette men op het 15e eeuwse sacramentsnisje. Met de bouw van het schip ving men aan omstreeks 1350. Het moest een driebeukig schip worden. Dit plan kon niet volvoerd worden. Mogelijk kwamen er financiële problemen. Er kwam een triomfboog en er werden kolomfunderingen aangelegd. Deze liggen nog onder de wandelpaden in de preekkerk. Zo werd het een eenbeukig schip. De steunberen van het aanvankelijk geplande driebeukig schip werden in de muren ingebouwd. De transepten zijn kort na de bouw van het schip ontstaan. Rond 1525 moet de kerk haar huidige vorm gekregen hebben. Daarbij merken we op dat de toren aanvankelijk los van de kerk stond. In het begin van de 16e eeuw werd het schip naar het westen verlengd en met de toren verbonden.
In de preekkerk vragen de apostelbeeldjes en de fratsenkoppen de aandacht.
De twee Herenbanken dateren respectievelijk uit 1624 en 1770. de oudste is de z.g. Wetsbank die bestemd was voor het gemeentebestuur. De ander bank is die voor de Ambachtsheerlijkheid. Wat de fraaie toren betreft nog het volgende: Het is een gotisch bouwwerk met een uitgesproken Brabantse invloed. Ze dateert uit het midden van de 15e eeuw. Een ingemetselde gedenksteen met het jaartal 1594 herinnert aan een omvangrijk herstel. Mogelijk heeft de toren schade opgelopen toen in 1572 de huizen rond de kerk zijn afgebrand.
Voorts bergt de toren drie luidklokken. De zwaarste klok dient voor de tijdsaanduiding. De kleinste klok luidt om 08.00 uur, om 12.00 uur en om 18.00 uur ter indeling van de dag. De middelste klok stond ter beschikking van de kerk voor het aankondigen van de erediensten. Samen geven ze op hoogtijdagen een fraai driegeluid namelijk d-fis-a. De toren werd het laatst gerestaureerd in 1956. In 2004 heeft de toren een onderhoudsrestauratie ondergaan en daarmee is ook dit juweel weer beeldbepalend voor het dorp Kloetinge.
Tenslotte nog het kerkelijk vaatwerk. De kerk bezit vier zilveren bekers met gegraveerd wapen van Kloetinge (XVIIIc). Keuren: Middelburg, S en anker tusschen A en I. Deze bekers zijn van de hand van de zilversmid Anthonie Janse (1755-1823) uit Middelburg. Voorts drie zilveren ovale schotels. Keuren: Middelburg, C. en C. Tevel (1763-1820) zilversmeden te Middelburg. Een zilveren doopbekken, empirestijl (XIX a). Samengesteld door A. J. Blok.
In 2003 is een boek verschenen over de Geerteskerk te Kloetinge waarin veel informatie, maar ook leuke anekdotes staan.
De Geerteskerk te Kloetinge, ijkpunt in de dorpsgemeenschap / G.J. Lepoeter – Goes: Heemkundige Kring De Bevelanden. ISBN: 90 70298 24 4
Bezichtiging van de kerk.
Het Geerteshuis
Het Geerteshuis (verenigingsgebouw),
Het verenigingsgebouw van de kerk.
Hier vinden kerkelijke activiteiten en vergaderingen plaats.
Kan ook worden gehuurd door kerkleden en niet-kerkleden voor allerhande bijeenkomsten.
De exploitatie is in handen van Lucy Cheng Cho Van.
Jachthuisstraat 13, 4481 AK Kloetinge.
Beheerder: Mevr. L.H. Cheng Cho Van,
tel: 06-17557277
E-mail: lucycheng@live.nl
WWW: https://hetgeerteshuis.nl
Het verenigingsgebouw van de kerk.
Hier vinden kerkelijke activiteiten en vergaderingen plaats.
Kan ook worden gehuurd door kerkleden en niet-kerkleden voor allerhande bijeenkomsten.
De exploitatie is in handen van Lucy Cheng Cho Van.
Jachthuisstraat 13, 4481 AK Kloetinge.
Beheerder: Mevr. L.H. Cheng Cho Van,
tel: 06-17557277
E-mail: lucycheng@live.nl
WWW: https://hetgeerteshuis.nl
"Hess-Orgel" in de Geerteskerk
We kunnen onze voorouders uit de 19e eeuw dankbaar zijn dat zij zich grote offers hebben getroost om hun kerken uit te rusten met prachtige orgels en deze ook te onderhouden. Naast de vele grote orgels in Nederland en daarbuiten rekende men het ook in de kleinere plaatsen zich tot een eer fraaie en dikwijls kostbare orgels te bezitten.
In deze periode werden de bekende orgels gebouwd o.a. in Zierikzee (in 1768 vervaardigd door Bätz), Zeist, Tiel, Schiedam, Kampen, Gorichem, Goes, Zaltbommel enz. Er kwamen ook vele goede orgelbouwers voor, naast de genoemde Bätz o.a. ook de familie Hess afkomstig uit Leeuwarden.
Een van deze, Joachim Hess (geb. 24 sept. 1732 te Leeuwarden en gest. 27 dec. 1819 in Zeist) was jarenlang organist in Gouda. Hij schreef enkele studie-boeken voor orgel en verhandeling "Luister van het orgel". Het is niet zeker of hij een of twee broers had, maar een van deze was Hendrik Hermanus Hess (1735-1794), welke het orgel in Kloetinge heeft gebouwd in 1787.
De ingebruikname van dit orgel vond plaats op 27 mei 1787. De toenmalige predikant Petrus la Motthe preekte n.a.v. Ps. 104:33 "Ik zal de Here zingen in mij leven". De kosten bedroegen in totaal f 7.644,98.
In de loop der tijd hebben verschillende reparaties en veranderingen plaatsgevonden. De eerste in 1846 door Sulting. Een der vulstemmen van de bovenlade is toen vervangen door een Salicionaal 4'. De tweede reparatie in 1880 door v.d. Bijlaerdt te Dordrecht. Deze heeft de sesquialter van het hoofdwerk vervangen door een roerfluit. De volgende reparatie vond enkele jaren later plaats in 1889 weer door v.d. Bijlaerdt. Toen is de windlade van het bovenwerk verbeterd, hij bracht een magazijnbalg aan, vernieuwde de cornet en de klavieren. De eerste ingrijpende verbouwing vond plaats in 1913 toen het orgel werd verplaats naar de plaats waar het nu staat. Voorheen stond het orgel tegen de boog van het koor aan de andere zijde van het schip. De reparaties werden uitgevoerd door de fa. Dekker uit Goes op advies van dhr. Kooiman, organist van de Grote Kerk te Goes. Vrijwel al het pijpwerk werd voorzien van stemslitsen met stemrollen. Totaal 490 pijpen. De stemslisten werden in de bestaande pijpwand aangebracht, wat een opschuiving veroorzaakte omdat de pijpen nu een hogere toon aangaven. Men verwijdde 540 gaten van het pijpenrooster en vulde de lacune aan met enkele pijpen voor ieder register. In feite kwam dit neer op een menuur-verwijding. Er kwam een nieuwe trompet 8' op het hoofdwerk. Op het bovenwerk maakten drie oorspronkelijke registers w.o. de Vox Humana plaats voor quintadeen 8', een Viola di Gamba 8'en een voix Celeste. Verder werd alles nagezien en de frontpijpen gepolijst. Tevens werd toen ook in de kerk centrale verwarming aangelegd. 17 jaar later in 1930 was weer een nieuwe herziening van de windladen nodig, dit in verband met de in 1923 aangelegde centrale verwarming. Er verdween weer wat historisch pijpwerk. Op het hoofdwerk kwam een Viola 4' in de plaats van de Flajolet 1' en een nieuwe Octaaf 2'. Het pedaal kreeg een pneumatische lade met een Subbas 16'. Deze door de fa. Dekker uitgevoerde reparatie kostte f 10.000,-.
Vooral de herzieningen van 1913 en 1930 hebben het oorspronkelijke karakter van het orgel aangetast. Er is echter nog voldoende pijpwerk bewaard gebleven om de vroegere identiteit mede door de laatst plaatsgevonden restauratie aan de hand van andere Hess orgels te herstellen. Het oude pijpwerk is fraai van toon, vooral de Prestant 8'en de Octaaf 4'. De fa. Flentrop uit Zaandam heeft het orgel vakkundig gerestaureerd en het karwei eind 1975 geklaard. Deze restauratie heeft de lieve som gekost van f 185.000,-, en daarbij dan te bedenken dat aan het uiterlijk niets is veranderd. Door deze restauratie is het orgel weer een schitterend Rococ-instrument met een helder en sprankelend klankbeeld. Wel is het pedaal zijn Subbas 16' register kwijt geraakt en is er alleen nog de koppel Pedaal - Hoofdwerk. Nog iets over het oxaal en de orgelkas alsmede de vormgeving van het orgel. Het orgel is gebouwd voor de oorspronkelijke plaats tegen de koorboog. Het rechte gedeelte van het oxaal is ongeveer even breed als de koorboog en de contouren van het orgel sloten aan bij het verloop van deze boog. Op de plaats waar het nu staat opgesteld komt het minder tot zijn recht. De orgelkas is van een prachtige harmonische vormgeving in de Louis-XVI stijl. Ter weerszijden van de orgelkas draagt een ramskop een lint met muziektrofeeën. (Ditzelfde vindt u terug bij het orgel in de Herv. Kerk te Heinkenszand). Er is een reden om aan te nemen dat dezelfde beeldhouwer of architect de orgelbouwer heeft bijgestaan, waardoor men ook wel aanneemt, dat ook het laatste orgel, wat overigens veel overeenkomsten vertoont met dit te Kloetinge, ook door Hess is vervaardigd. De oorspronkelijke kleur van het orgel was imitatiemahonie, roodbruin met vlammen en nerven, wat in die tijd zeer gebruikelijk was. De indeling van het huidige oxaal is minder fraai en past dan ook minder bij het orgel, dat is geschilderd in een roodbruine kleur en feitelijk afzonderlijke elementen zijn geworden. Nog dit: hoewel dus het uiterlijk van het orgel niet een harmonisch geheel vormt, is de klank door de laatste restauratie sterk verbeterd en het oorspronkelijke, op de Franse orgelkunst gestoelde timbre, opnieuw verkregen. Later is er een tweede pedaalkoppel naar het bovenwerk geplaatst door A. Nijsse & Zoon te Oud-Sabbinge. Het Hess orgel in Kloetinge kreeg een vrij pedaal. Wie tijdens de restauratie van de Geerteskerk naar het orgelbalcon heeft gekeken, zag niets meer dan een oranje plastic zeil. Het historische Hess-orgel uit 1786 was verborgen in een tijdelijke bekisting en een plastic jasje. Dit om het te beschermen tegen beschadiging, stof en gruis. Bijna een jaar lang was de kerk vochtig en koud, en trokken kalkwolken door de ruimte. Dat is erg nadelig voor het hout en de kwetsbare mechanieken. Toen de restauratie voltooid was en de beschermende bekisting verwijderd, waren we als organisten (Marjanne Deij, René Nijsse, Simon Drost) dan ook benieuwd, hoe het orgel zich had gehouden. Er was alsnog veel stof in het binnenwerk en de pijpen terecht gekomen, waardoor niet alles tot klinken kon komen. De toetsen waren wat stroef en ongelijk door het hoge vochtgehalte . Maar toch: een eerste bespeling stelde gerust. De klank was nog even prachtig als voorheen. Een complex instrument dat ruim 2 eeuwen doorstaat, alle soorten temperaturen verdraagt en nog altijd bijna probleemloos gebruikt kan worden. Dat zegt iets over het vakmanschap van de bouwer! Een gekoesterde wens Al enige tijd stond een onderhoudsbeurt en enige reparatie op het programma. Maar er waren meer wensen; wij misten al jaren een zogenaamd vrij pedaal. De organist speelt niet alleen met de handen, maar ook met de voeten. Het orgel heeft 2 klavieren en een pedaal. Dat pedaal (het voetklavier) laat de lage tonen klinken Je hebt dus nogal wat ‘om handen’, maar je kunt ook ‘uit de voeten’ op een kerkorgel. Dat vergroot de mogelijkheden om klanken te laten horen. Het geeft ook een dragende bas, grondtonen die bijvoorbeeld bij de begeleiding van de gemeentezang ondersteunend kunnen werken. Elk klavier heeft een aantal registers, waarmee men verschillende klankkleuren kan laten horen. Het pedaal in de Geerteskerk had die registers echter niet en heet daarom een ‘aangehangen pedaal’. Door middel van de mechanieken worden de toetsen in de baskant van het klavier gekoppeld en tijdens het pedaalspelen neergetrokken. De plaatsing van 2 zelfstandige registers in november 2008 maakt dat we nu kunnen spreken van een ‘vrij pedaal’. Aan de orgelbouwer René Nijsse uit Oud-Sabbinge de vraag wat er precies is veranderd. “We hebben de orgelkas aan de achterkant 80 centimeter dieper gemaakt. Op de zolder staat dus nu een nieuwe aanbouw, die je ook vanuit de toreningang goed kunt zien. In die kast zijn twee windladen gebouwd, waarop de pijpen zijn geplaatst. Het zijn er totaal 54. Eerst de Subbas 16 voet, waarvan de grootste pijp 2.50 m. is en 25 cm. aan elke vier zijden… Ja, het zijn geen metalen pijpen, maar van hout en niet rond maar vierkant van vorm. Zo’n lange pijp zegt ook iets over de laagte van de toon. Verder is er een Prestant 8 voet geplaatst, ook van hout. De grootste meet 2.50 m. en is 15 cm in het vierkant. Tot slot is de mechaniek van de pedaaltoetsen doorverbonden naar de nieuwe pedaallade. Deze houten pijpen mengen ook heel goed met de oorspronkelijke klank van het orgel. En natuurlijk hebben we elke pijp in het orgel uitgenomen en net als alle houten en metalen delen schoongemaakt.” Kijken en luisteren Wie een kijkje neemt in het orgel, kan alles precies op een rijtje zien staan. Dat is het leuke van ons orgel. Er is niets elektronisch, alles is te volgen, bij wijze van spreken van de toets die wordt ingedrukt, tot aan de pijp die klinkt. Direct naast het klavier zijn er aan de rechterkant nu twee nieuwe registers te zien. Alleen als je het weet, want René heeft ze zó gemaakt, dat ze niet te onderscheiden zijn van de oude registerknoppen. Het is volgens de regel van Monumentenzorg, die ook toeziet op het behoud van oude orgels. Aan het instrument zelf mag niets worden veranderd, het orgelfront is het zelfde gebleven; alleen is er een toevoeging gebouwd die vanuit de kerk niet zichtbaar is. Is het nu ook te horen? Laten we zeggen dat dit voor de kenners en goede luisteraars zeker het geval is. De klank heeft meer ‘body’ gekregen en in het literatuurspel zijn er meer mogelijkheden om het pedaal zelfstandig te laten horen. Voor de bespeler is het een stuk handiger geworden. Hoe dat werkt? Wie om uitleg vraagt kan zeker eens een demonstratie krijgen. Ook tijdens open dagen zoals Koninginnedag en Monumentendag kunnen mensen de wenteltrap beklimmen en een kijkje nemen of het orgel bespelen. De aanbouw van het orgel én het onderhoud kosten natuurlijk geld. Naast het orgelfonds is er de Vicariestichting de Vijf Capellarijen uit Kloetinge, die in 2008 een mooie schenking heeft gedaan en tevens bereid is om het onderhoud mee te financieren. Wij zijn hen daarvoor erg dankbaar. Zo kan een uniek instrument in deze prachtruimte ook in de toekomst blijven klinken, voor zangers en speellieden. Simon Drost. De dispositie: Hoofdwerk: (C - f3) Bourdon 16' Praestant 8' Holpyp 8' Octaav 4' Quint 3' SuperOctaav 2' Flajeolet 1' Mixtuur 3-4 sterk, bas/discant Cornet 5' sterk discant Sexquialtra 2' sterk Trompet 8', bas/discant Bovenwerk: (C - f3) Holpyp 8' Viola di Gamba 8' Gemshoorn 4' Quint fluyt 3' Octaav 2' Carillion 3 sterk Vox Humana 8' Tremulant, ventiel Pedaal: (C - d1) Subbas 16' Prestant 8' Werktuiglijke registers: P + I, P + II (aangebracht door Nijsse) manuaalkoppel B/D Tremulant op het Bovenwerk Ventiel op het Bovenwerk
Het kist-orgel
Dit orgel, gebouwd door de firma De Koff, wordt voornamelijk gebruikt bij bijzondere diensten, die gehouden worden in het koor van de kerk. Te denken valt aan rouwdiensten, maar het orgel kan ook worden gebruikt ter begeleiding van cantorij en koren.
De dispositie: C-g''' Holpijp 8' Roerfluit 4' Prestant 2'
In deze periode werden de bekende orgels gebouwd o.a. in Zierikzee (in 1768 vervaardigd door Bätz), Zeist, Tiel, Schiedam, Kampen, Gorichem, Goes, Zaltbommel enz. Er kwamen ook vele goede orgelbouwers voor, naast de genoemde Bätz o.a. ook de familie Hess afkomstig uit Leeuwarden.
Een van deze, Joachim Hess (geb. 24 sept. 1732 te Leeuwarden en gest. 27 dec. 1819 in Zeist) was jarenlang organist in Gouda. Hij schreef enkele studie-boeken voor orgel en verhandeling "Luister van het orgel". Het is niet zeker of hij een of twee broers had, maar een van deze was Hendrik Hermanus Hess (1735-1794), welke het orgel in Kloetinge heeft gebouwd in 1787.
De ingebruikname van dit orgel vond plaats op 27 mei 1787. De toenmalige predikant Petrus la Motthe preekte n.a.v. Ps. 104:33 "Ik zal de Here zingen in mij leven". De kosten bedroegen in totaal f 7.644,98.
In de loop der tijd hebben verschillende reparaties en veranderingen plaatsgevonden. De eerste in 1846 door Sulting. Een der vulstemmen van de bovenlade is toen vervangen door een Salicionaal 4'. De tweede reparatie in 1880 door v.d. Bijlaerdt te Dordrecht. Deze heeft de sesquialter van het hoofdwerk vervangen door een roerfluit. De volgende reparatie vond enkele jaren later plaats in 1889 weer door v.d. Bijlaerdt. Toen is de windlade van het bovenwerk verbeterd, hij bracht een magazijnbalg aan, vernieuwde de cornet en de klavieren. De eerste ingrijpende verbouwing vond plaats in 1913 toen het orgel werd verplaats naar de plaats waar het nu staat. Voorheen stond het orgel tegen de boog van het koor aan de andere zijde van het schip. De reparaties werden uitgevoerd door de fa. Dekker uit Goes op advies van dhr. Kooiman, organist van de Grote Kerk te Goes. Vrijwel al het pijpwerk werd voorzien van stemslitsen met stemrollen. Totaal 490 pijpen. De stemslisten werden in de bestaande pijpwand aangebracht, wat een opschuiving veroorzaakte omdat de pijpen nu een hogere toon aangaven. Men verwijdde 540 gaten van het pijpenrooster en vulde de lacune aan met enkele pijpen voor ieder register. In feite kwam dit neer op een menuur-verwijding. Er kwam een nieuwe trompet 8' op het hoofdwerk. Op het bovenwerk maakten drie oorspronkelijke registers w.o. de Vox Humana plaats voor quintadeen 8', een Viola di Gamba 8'en een voix Celeste. Verder werd alles nagezien en de frontpijpen gepolijst. Tevens werd toen ook in de kerk centrale verwarming aangelegd. 17 jaar later in 1930 was weer een nieuwe herziening van de windladen nodig, dit in verband met de in 1923 aangelegde centrale verwarming. Er verdween weer wat historisch pijpwerk. Op het hoofdwerk kwam een Viola 4' in de plaats van de Flajolet 1' en een nieuwe Octaaf 2'. Het pedaal kreeg een pneumatische lade met een Subbas 16'. Deze door de fa. Dekker uitgevoerde reparatie kostte f 10.000,-.
Vooral de herzieningen van 1913 en 1930 hebben het oorspronkelijke karakter van het orgel aangetast. Er is echter nog voldoende pijpwerk bewaard gebleven om de vroegere identiteit mede door de laatst plaatsgevonden restauratie aan de hand van andere Hess orgels te herstellen. Het oude pijpwerk is fraai van toon, vooral de Prestant 8'en de Octaaf 4'. De fa. Flentrop uit Zaandam heeft het orgel vakkundig gerestaureerd en het karwei eind 1975 geklaard. Deze restauratie heeft de lieve som gekost van f 185.000,-, en daarbij dan te bedenken dat aan het uiterlijk niets is veranderd. Door deze restauratie is het orgel weer een schitterend Rococ-instrument met een helder en sprankelend klankbeeld. Wel is het pedaal zijn Subbas 16' register kwijt geraakt en is er alleen nog de koppel Pedaal - Hoofdwerk. Nog iets over het oxaal en de orgelkas alsmede de vormgeving van het orgel. Het orgel is gebouwd voor de oorspronkelijke plaats tegen de koorboog. Het rechte gedeelte van het oxaal is ongeveer even breed als de koorboog en de contouren van het orgel sloten aan bij het verloop van deze boog. Op de plaats waar het nu staat opgesteld komt het minder tot zijn recht. De orgelkas is van een prachtige harmonische vormgeving in de Louis-XVI stijl. Ter weerszijden van de orgelkas draagt een ramskop een lint met muziektrofeeën. (Ditzelfde vindt u terug bij het orgel in de Herv. Kerk te Heinkenszand). Er is een reden om aan te nemen dat dezelfde beeldhouwer of architect de orgelbouwer heeft bijgestaan, waardoor men ook wel aanneemt, dat ook het laatste orgel, wat overigens veel overeenkomsten vertoont met dit te Kloetinge, ook door Hess is vervaardigd. De oorspronkelijke kleur van het orgel was imitatiemahonie, roodbruin met vlammen en nerven, wat in die tijd zeer gebruikelijk was. De indeling van het huidige oxaal is minder fraai en past dan ook minder bij het orgel, dat is geschilderd in een roodbruine kleur en feitelijk afzonderlijke elementen zijn geworden. Nog dit: hoewel dus het uiterlijk van het orgel niet een harmonisch geheel vormt, is de klank door de laatste restauratie sterk verbeterd en het oorspronkelijke, op de Franse orgelkunst gestoelde timbre, opnieuw verkregen. Later is er een tweede pedaalkoppel naar het bovenwerk geplaatst door A. Nijsse & Zoon te Oud-Sabbinge. Het Hess orgel in Kloetinge kreeg een vrij pedaal. Wie tijdens de restauratie van de Geerteskerk naar het orgelbalcon heeft gekeken, zag niets meer dan een oranje plastic zeil. Het historische Hess-orgel uit 1786 was verborgen in een tijdelijke bekisting en een plastic jasje. Dit om het te beschermen tegen beschadiging, stof en gruis. Bijna een jaar lang was de kerk vochtig en koud, en trokken kalkwolken door de ruimte. Dat is erg nadelig voor het hout en de kwetsbare mechanieken. Toen de restauratie voltooid was en de beschermende bekisting verwijderd, waren we als organisten (Marjanne Deij, René Nijsse, Simon Drost) dan ook benieuwd, hoe het orgel zich had gehouden. Er was alsnog veel stof in het binnenwerk en de pijpen terecht gekomen, waardoor niet alles tot klinken kon komen. De toetsen waren wat stroef en ongelijk door het hoge vochtgehalte . Maar toch: een eerste bespeling stelde gerust. De klank was nog even prachtig als voorheen. Een complex instrument dat ruim 2 eeuwen doorstaat, alle soorten temperaturen verdraagt en nog altijd bijna probleemloos gebruikt kan worden. Dat zegt iets over het vakmanschap van de bouwer! Een gekoesterde wens Al enige tijd stond een onderhoudsbeurt en enige reparatie op het programma. Maar er waren meer wensen; wij misten al jaren een zogenaamd vrij pedaal. De organist speelt niet alleen met de handen, maar ook met de voeten. Het orgel heeft 2 klavieren en een pedaal. Dat pedaal (het voetklavier) laat de lage tonen klinken Je hebt dus nogal wat ‘om handen’, maar je kunt ook ‘uit de voeten’ op een kerkorgel. Dat vergroot de mogelijkheden om klanken te laten horen. Het geeft ook een dragende bas, grondtonen die bijvoorbeeld bij de begeleiding van de gemeentezang ondersteunend kunnen werken. Elk klavier heeft een aantal registers, waarmee men verschillende klankkleuren kan laten horen. Het pedaal in de Geerteskerk had die registers echter niet en heet daarom een ‘aangehangen pedaal’. Door middel van de mechanieken worden de toetsen in de baskant van het klavier gekoppeld en tijdens het pedaalspelen neergetrokken. De plaatsing van 2 zelfstandige registers in november 2008 maakt dat we nu kunnen spreken van een ‘vrij pedaal’. Aan de orgelbouwer René Nijsse uit Oud-Sabbinge de vraag wat er precies is veranderd. “We hebben de orgelkas aan de achterkant 80 centimeter dieper gemaakt. Op de zolder staat dus nu een nieuwe aanbouw, die je ook vanuit de toreningang goed kunt zien. In die kast zijn twee windladen gebouwd, waarop de pijpen zijn geplaatst. Het zijn er totaal 54. Eerst de Subbas 16 voet, waarvan de grootste pijp 2.50 m. is en 25 cm. aan elke vier zijden… Ja, het zijn geen metalen pijpen, maar van hout en niet rond maar vierkant van vorm. Zo’n lange pijp zegt ook iets over de laagte van de toon. Verder is er een Prestant 8 voet geplaatst, ook van hout. De grootste meet 2.50 m. en is 15 cm in het vierkant. Tot slot is de mechaniek van de pedaaltoetsen doorverbonden naar de nieuwe pedaallade. Deze houten pijpen mengen ook heel goed met de oorspronkelijke klank van het orgel. En natuurlijk hebben we elke pijp in het orgel uitgenomen en net als alle houten en metalen delen schoongemaakt.” Kijken en luisteren Wie een kijkje neemt in het orgel, kan alles precies op een rijtje zien staan. Dat is het leuke van ons orgel. Er is niets elektronisch, alles is te volgen, bij wijze van spreken van de toets die wordt ingedrukt, tot aan de pijp die klinkt. Direct naast het klavier zijn er aan de rechterkant nu twee nieuwe registers te zien. Alleen als je het weet, want René heeft ze zó gemaakt, dat ze niet te onderscheiden zijn van de oude registerknoppen. Het is volgens de regel van Monumentenzorg, die ook toeziet op het behoud van oude orgels. Aan het instrument zelf mag niets worden veranderd, het orgelfront is het zelfde gebleven; alleen is er een toevoeging gebouwd die vanuit de kerk niet zichtbaar is. Is het nu ook te horen? Laten we zeggen dat dit voor de kenners en goede luisteraars zeker het geval is. De klank heeft meer ‘body’ gekregen en in het literatuurspel zijn er meer mogelijkheden om het pedaal zelfstandig te laten horen. Voor de bespeler is het een stuk handiger geworden. Hoe dat werkt? Wie om uitleg vraagt kan zeker eens een demonstratie krijgen. Ook tijdens open dagen zoals Koninginnedag en Monumentendag kunnen mensen de wenteltrap beklimmen en een kijkje nemen of het orgel bespelen. De aanbouw van het orgel én het onderhoud kosten natuurlijk geld. Naast het orgelfonds is er de Vicariestichting de Vijf Capellarijen uit Kloetinge, die in 2008 een mooie schenking heeft gedaan en tevens bereid is om het onderhoud mee te financieren. Wij zijn hen daarvoor erg dankbaar. Zo kan een uniek instrument in deze prachtruimte ook in de toekomst blijven klinken, voor zangers en speellieden. Simon Drost. De dispositie: Hoofdwerk: (C - f3) Bourdon 16' Praestant 8' Holpyp 8' Octaav 4' Quint 3' SuperOctaav 2' Flajeolet 1' Mixtuur 3-4 sterk, bas/discant Cornet 5' sterk discant Sexquialtra 2' sterk Trompet 8', bas/discant Bovenwerk: (C - f3) Holpyp 8' Viola di Gamba 8' Gemshoorn 4' Quint fluyt 3' Octaav 2' Carillion 3 sterk Vox Humana 8' Tremulant, ventiel Pedaal: (C - d1) Subbas 16' Prestant 8' Werktuiglijke registers: P + I, P + II (aangebracht door Nijsse) manuaalkoppel B/D Tremulant op het Bovenwerk Ventiel op het Bovenwerk
Het kist-orgel
Dit orgel, gebouwd door de firma De Koff, wordt voornamelijk gebruikt bij bijzondere diensten, die gehouden worden in het koor van de kerk. Te denken valt aan rouwdiensten, maar het orgel kan ook worden gebruikt ter begeleiding van cantorij en koren.
De dispositie: C-g''' Holpijp 8' Roerfluit 4' Prestant 2'
Van een orgelmaker en zijn nazaten
Op de website van de Gemeente rond de Geerteskerk staat een uitgebreide beschrijving van het historische orgel in deze kerk. Daar is ook te lezen dat het is gebouwd in 1787 door Hendrik Hermanus Hess. Boven het klavier op de kastdeur staat deze naam geschilderd met het Latijnse opschrift: “Me fecit” , een aanduiding voor “maker”.
23 jaren keek ik tegen zijn naam aan en bespeelde met veel vreugde dit orgel tijdens de erediensten. Het was een voorrecht om dat te mogen doen en zoals de meeste organisten beschouwde ik het een beetje als “mijn orgel”. Het afscheid in 2017 was dan ook met gemengde gevoelens.
In onze nieuwe woonplaats Hoevelaken zingen we inmiddels mee in de cantorij en ben ik lid van het organistenteam. Er staat hier een modern van Vulpen-orgel. In de cantorij zingt ook Willemien Schuurman Hess. Gevraagd naar de oorsprong van haar dubbele achternaam, vertelde ze dat ze van Duitse voorouders afstamt. Dan vraag je als orgelliefhebber natuurlijk door en ja hoor, “Ik ben een regelrechte nazaat van orgelmaker Hendrik Hess".
Het wordt nog mooier als ze over haar broer Jan uit Rotterdam vertelt. Hij verdiepte zich jaren in de orgelbouwer Hess en overigens in alles wat des orgels is. Helaas is Jan Schuurman Hess in juni overleden. Enige tijd geleden gaf Willemien mij uit de nalatenschap van Jan een schoenendoos vol knipsels en boeken over de orgelbouwer Hess. "Ik dacht dat dit je wel zou interesseren als oud-organist van een Hess-orgel". Al lezend in de documentatie blijkt er achter die naam van de orgelbouwer nog meer te zitten. Zijn voorouders waren vluchtelingen, die eind 17e eeuw vanwege oorlogsgeweld vanuit Grünstadt (D.) naar Leeuwarden kwamen. Zijn ouders hadden een kleermakerszaak. Aanvankelijk werd Hendrik ook kleermaker. Zijn oudere broer Joachim (1732-1819) had echter muzikale ambities. Hij kreeg in 1749 een baan als organist en klokkenist in Gouda, eerst in de Lutherse kerk en daarna in de Sint Janskerk. Joachim Hess schreef diverse boeken, zoals “Luister van het orgel” en “Dispositiën der merkwaardigste kerk-orgelen” en “Over de vereischten in eenen organist”. Ook was Joachim orgeladviseur, dirigent van enkele muziekgezelschappen en componeerde hij.
Hendrik Hermanus Hess (1735-1794) had niet zoveel aanleg voor de kleermakerij. Daarom overlegde hij met zijn broer in Gouda over de keus voor een ander ambacht. Joachim raadde hem aan om orgelmaker te worden. En waarom? "Ik dacht, komaan, er is hier in Gouda geen orgelmaker". Er werden leerboeken, gereedschap en een schaafbank gekocht, maar Hendrik had nog nooit een schaaf of boor in zijn handen gehad… Hoe losten die broers dat nu op? Ze zochten twee prima knechten uit Duitsland die het orgelmakersvak beheersten. Deze dachten dat Hendrik ook een vakman was. Hij deed alsof en keek intussen stiekem de kunst van zijn knechten af. Door het goede werk dat hij afleverde, kreeg hij veel opdrachten, o.a in Rotterdam-Charlois, Haastrecht en Oudshoorn. Ook werden er in de loop van de tijd tientallen kabinetorgels gebouwd. Hendrik werd van een arme kleermaker een vermogend man. Het orgel dat voor Kloetinge werd gemaakt, was een geschenk van de Schepen van Goes, Zywert van der Bilt, die ook ambachtsheer van Kloetinge was. Het werd op 27 mei 1787 in gebruik genomen. Dan blijft nog de vraag, hoe Willemien aan haar dubbele familienaam komt. Dat ging als volgt. Hendrik Hermanus zijn zoon Andreas trouwde in 1807 met Lena Schuurman. Hun zoon, Willem Frederik (1810-1881) besloot zijn naam te veranderen in Schuurman Hess. Dat lijkt op een progressieve actie voor die tijd. Tot op heden wonen er nog steeds enkele families met deze achternaam in Nederland. De beide voormalige woonhuizen van de broers zijn in Gouda te vinden aan de Turfmarkt 126 (Hendrik) en de Westhaven 30 (Joachim). En nu is er dus ook een historisch lijntje ontdekt van Hoevelaken naar Kloetinge. Er is over de familie Hess nog veel informatie te vinden, onder andere in de genoemde schoenendoos. Met de inhoud laat ik t.z.t. graag belangstellenden uit Kloetinge kennismaken.
Simon Drost.
In onze nieuwe woonplaats Hoevelaken zingen we inmiddels mee in de cantorij en ben ik lid van het organistenteam. Er staat hier een modern van Vulpen-orgel. In de cantorij zingt ook Willemien Schuurman Hess. Gevraagd naar de oorsprong van haar dubbele achternaam, vertelde ze dat ze van Duitse voorouders afstamt. Dan vraag je als orgelliefhebber natuurlijk door en ja hoor, “Ik ben een regelrechte nazaat van orgelmaker Hendrik Hess".
Het wordt nog mooier als ze over haar broer Jan uit Rotterdam vertelt. Hij verdiepte zich jaren in de orgelbouwer Hess en overigens in alles wat des orgels is. Helaas is Jan Schuurman Hess in juni overleden. Enige tijd geleden gaf Willemien mij uit de nalatenschap van Jan een schoenendoos vol knipsels en boeken over de orgelbouwer Hess. "Ik dacht dat dit je wel zou interesseren als oud-organist van een Hess-orgel". Al lezend in de documentatie blijkt er achter die naam van de orgelbouwer nog meer te zitten. Zijn voorouders waren vluchtelingen, die eind 17e eeuw vanwege oorlogsgeweld vanuit Grünstadt (D.) naar Leeuwarden kwamen. Zijn ouders hadden een kleermakerszaak. Aanvankelijk werd Hendrik ook kleermaker. Zijn oudere broer Joachim (1732-1819) had echter muzikale ambities. Hij kreeg in 1749 een baan als organist en klokkenist in Gouda, eerst in de Lutherse kerk en daarna in de Sint Janskerk. Joachim Hess schreef diverse boeken, zoals “Luister van het orgel” en “Dispositiën der merkwaardigste kerk-orgelen” en “Over de vereischten in eenen organist”. Ook was Joachim orgeladviseur, dirigent van enkele muziekgezelschappen en componeerde hij.
Hendrik Hermanus Hess (1735-1794) had niet zoveel aanleg voor de kleermakerij. Daarom overlegde hij met zijn broer in Gouda over de keus voor een ander ambacht. Joachim raadde hem aan om orgelmaker te worden. En waarom? "Ik dacht, komaan, er is hier in Gouda geen orgelmaker". Er werden leerboeken, gereedschap en een schaafbank gekocht, maar Hendrik had nog nooit een schaaf of boor in zijn handen gehad… Hoe losten die broers dat nu op? Ze zochten twee prima knechten uit Duitsland die het orgelmakersvak beheersten. Deze dachten dat Hendrik ook een vakman was. Hij deed alsof en keek intussen stiekem de kunst van zijn knechten af. Door het goede werk dat hij afleverde, kreeg hij veel opdrachten, o.a in Rotterdam-Charlois, Haastrecht en Oudshoorn. Ook werden er in de loop van de tijd tientallen kabinetorgels gebouwd. Hendrik werd van een arme kleermaker een vermogend man. Het orgel dat voor Kloetinge werd gemaakt, was een geschenk van de Schepen van Goes, Zywert van der Bilt, die ook ambachtsheer van Kloetinge was. Het werd op 27 mei 1787 in gebruik genomen. Dan blijft nog de vraag, hoe Willemien aan haar dubbele familienaam komt. Dat ging als volgt. Hendrik Hermanus zijn zoon Andreas trouwde in 1807 met Lena Schuurman. Hun zoon, Willem Frederik (1810-1881) besloot zijn naam te veranderen in Schuurman Hess. Dat lijkt op een progressieve actie voor die tijd. Tot op heden wonen er nog steeds enkele families met deze achternaam in Nederland. De beide voormalige woonhuizen van de broers zijn in Gouda te vinden aan de Turfmarkt 126 (Hendrik) en de Westhaven 30 (Joachim). En nu is er dus ook een historisch lijntje ontdekt van Hoevelaken naar Kloetinge. Er is over de familie Hess nog veel informatie te vinden, onder andere in de genoemde schoenendoos. Met de inhoud laat ik t.z.t. graag belangstellenden uit Kloetinge kennismaken.
Simon Drost.
Van slofbalk tot adventsbalk
In 2008, tijdens de laatste restauratie, is een oude slofbalk van het Noorderkoor gered uit de afvalcontainer. In samenspraak met ds. Neven heeft de vinder er , in het ambachtscentrum, een echte adventskaarsendrager van gemaakt. Dit oude stuk eikenhout uit de 14e eeuw heeft 6 eeuwen, als horizontale balk op de muur, het dak gedragen. Voorzien van beschermende glazen kaarshouders is het in 2008 in gebruik genomen en brandt sindsdien tijdens de advent en de kerstdiensten. Daarom staat op de balk vermeld: “ Eerst droeg ik het dak en nu het licht: advent. Noorderkoor 14e eeuw- restauratie 2008”
Willem van Wijngaarden
De Statenbijbel in beeld
De Statenbijbel in beeld.
Statenvertaling In Winkler Prins Deel 17 van de zesde druk, 1953 blijkt: Statenvertaling heet in Nederland de vertaling van de hele bijbel, die in 1637 tot stand kwam, de statenbijbel. De Nationale Synode gehouden in Dordrecht 1618-1619 op last van de Staten Generaal besloot een moderne vertaling te maken uit de grondteksten. De opdracht van de Staten Generaal was het hulpmiddel om door talrijke moeilijkheden, met name ook van materiële aard, heen te komen, maar betekent in geen enkel opzicht , dat de vertalers iets met staatstoezicht of inmenging van welke aard ook te maken hadden. Zij waren wetenschappelijk volkomen vrij en werkten uitsluitend voor eigen en kerkelijke verantwoording. De vertaling van het Oude Testament is het werk van Joh. Bogerman , W. Baudartius, G. Bucerus, die van het Nieuwe Testament en de Apocriefe boeken is het werk van Jac. Rolandus ,Festus Hommius, Ant.Walaeus; bovendien hebben aan het Oude Testament 8 en aan het Nieuwe Testament 9 revisoren gewerkt. Het meeste definitieve werk is te Leiden geschied, waar de vertalers zich vestigden. De manuscripten der Statenvertaling worden bewaard in het Archief van de Generale Synode der Ned. Hervormde Kerk te ’s-Gravenhage. Deze vertaling is niet alleen door de Calvinisten, maar naderhand ook door de Remonstranten en Doopsgezinden gebruikt (de Luthersen gebruikten de Lutherse vertaling van 1534).
De Statenvertaling heeft de grote verdienste van: wetenschappelijk op de hoogte van haar tijd te staan, en bovendien een Nederlands te bevatten, dat , voor zover niet nodig, niet afwijkend van dat harer voorgangers, grote vormende betekenis voor onze taal in het algemeen heeft gehad. Dit is niet alleen te danken aan de bekwaamheid van vertalers en revisoren, maar vooral aan de Bijbelinhoud zelf, want hetzelfde verschijnsel doet zich voor bij de meeste in de Reformatie reeds vroeger verschenen vertalingen. Toch werd de behoefte aan een nieuwe vertaling in de 20ste eeuw steeds sterker. Door de vondst van oudere handschriften kreeg men beter inzicht in de grondtekst; ook was door de verandering van taalgebruik het 17de eeuwse Nederlands voor velen onbegrijpelijk geworden.
De Statenbijbel in Kloetinge
Na het vertalen uit de Hebreeuwse en Griekse grondteksten verscheen de eerste druk in 1637 in Leiden bij Paulus A. van Ravensteyn. In deze tijd waren er drie personen die mee hebben gewerkt om een vroeg exemplaar voor de Kerk in Kloetinge te bemachtigen. Dit waren de ambachtsheer van Kloetinge: Johan Wolfert van Brederode; de predikant Philippus Landsbergen Junior; en de rentmeester Benjamin van der Steene. In de Winkler Prins Encyclopaedie, 6de druk 1949 deel 5 p.6 staat de ambachtsheer als volgt vermeld: Joan Wolfert van Brederode, heer van Cloetingen enz. (12 juni 1599 – Pietersheim bij Maastricht 3 Sept. 1655). Hij trad in de krijgsdienst, stond weldra aan het hoofd van een regiment, werd in 1629 gouverneur van ’s-Hertogenbosch (wat hij titulair tot zijn dood bleef), in 1636 meester-generaal der artillerie en in 1642, in plaats van graaf Willem van Nassau, veldmaarschalk over het volk van oorlog te paard en te voet. …. Hij was gehuwd eerst met prinses Anna van Nassau en later met Louise Christina van Solms, een zuster van prinses Amalia van Solms….. In dienst der Staten onderdrukte hij de volksbeweging ten gunste der Oranjes in 1651 te Dordrecht. Hij overleed na langdurige ziekte en van zijn dood maakten de Staten (-Generaal, red. G.K.) gebruik om het ambt van veldmaarschalk niet te continueren. Met zijn zoon Wolfert (1649 – 1679) stierf het beroemde huis der Brederodes uit. De Staten-Generaal had Johan Wolfert op 31 juli 1642 benoemd als veldmaarschalk van het Staatse leger. Dat kostte f. 700 per maand en f 7000 per jaar. Hij stond een tolerante religiepolitiek voor. Hij probeerde wel invloed uit te oefenen op kerkelijke besturen. Maar de classis en synode waaronder Vianen met grote Brederode bezittingen viel, wensten niet te tornen aan hun bevoegdheden inzake de beroeping van predikanten en het interne kerkbestuur. Die waren vastgelegd in de kerkorde, die garant stond voor het evenwicht tussen kerk en staat. Hoewel Johan Wolfert het liefste Vianen als een locatie voor een classis zou willen zien voor zijn heerlijkheden in die regio, gaf hij in toen de Staten-Generaal besliste dat de Classis van Gouda beter zou zijn. Hij kreeg een prachtige bron van inkomsten en veel aanzien door zijn militaire promotie. Daarmee kon een Statenbijbel die door dezelfde Staten-Generaal recentelijk was uitgegeven zeker wel betaald worden: misschien f. 100 voor de kanselbijbel voor de Kerk van Kloetinge. De publicatie van A.J.M. Koenhein, P. Brederoo et. al. : Johan Wolfert van Brederode 1599 – 1655, Een Hollands Edelman tussen Nassau en Oranje heeft veel achtergrond gegeven. Het is een uitgave van Historische Vereniging Het Land van Brederode , Vianen p/a Uitgeversmaatschappij Walburg Pers Zutphen, (ISBN 90 5730 034 6) De twee andere heren kennen we vooral door de grafstenen in de kerk van Kloetinge. Philippus Lansbergen (1586 – 1647) diende de gemeenschap vanaf 1608 als predikant voor 39 jaar, en daarvan bovendien ook als geneeskundige 30 jaren. Hij geeft duidelijk aan dat hij de zoon was van Philippus Lansbergen senior (1561 – 1632) de sterrenkundige; (astrologi filii staat er op de grafzerk). De vader was ook bekend bij de Staten-Generaal: hij ontving jaarlijks een behoorlijke betaling voor zijn sterrenkundige publicaties. De derde heer Benjamin van der Steene was rentmeester voor de ambachtsheren van Kloetinge. Zijn grafzerk werd gemaakt na het overlijden van zijn vrouw Cornelia van Oosten, die overleed op 15 oktober 1646. Op de zerk is niet vermeld wanneer hij is overleden. Voor de laatste keer werd door hem als vertegenwoordiger van de ambachtsheer op 12 mei 1663 de rekening van de kerk afgehoord. Vanaf het jaar 1666 stond zijn woning in Goes op naam van zijn erfgenamen. Rond die tijd zal hij overleden zijn. (G.J. Lepoeter in De Geerteskerk te Kloetinge, ijkpunt in de dorpsgemeenschap 2003, p. 66; ISBN 90 70298 24 4, uitgave van Heemkundige Kring de Bevelanden, Goes) De twee grafzerken hebben een zekere gelijkenis, alsof de ambachtsheerlijkheid opdracht gaf voor de vervaardiging van beide grafstenen. Als we de omstandigheden rondom Johan Wolfert van Brederode de ambachtsheer, Philippus Lansbergen junior de predikant, en Benjamin van der Steene, de rentmeester bij elkaar beschouwen in de jaren na 1637, dan is het zeer waarschijnlijk dat zij hebben samengewerkt dat de Kerk van Kloetinge, een vroeg exemplaar van de Statenbijbel kon ontvangen. Een aantal observaties bevestigt de vroege datering: Op het titelblad van het Oude Testament staat boven de poort met opengeslagen bijbel een lichtende driehoek met het tetragram, symbool van de Triniteit. In latere uitgaven van de Statenbijbel wordt de driehoek weggelaten. In de vroege drukken van de Weduwe van Wouw en van Van Ravesteyn komt op het titelblad geen jaartal voor. In welk jaar deze bijbels verschenen kunnen we alleen constateren op de achterzijde van het titelblad, uit het jaartal dat we vinden onder de handtekeningen van Barend Langenes. Alleen in de eerste druk lezen we een jaartal achter het Oude en het Nieuwe Testament: Tot Leyden Gedruckt by Paulus Aertsz. Van Ravensteyn.
Als het OT en het N.T. een jaartal onder de handtekening van Abbenes hebben dan is het een veritabele eerste druk. In het exemplaar van Kloetinge staat alleen een jaartal bij het Oude Testament: 1639. Van 1637 tot 1657 verschenen alle Statenbijbels met dezelfde tekst op het titelblad en werd de eerste druk van 1637 als corrigeerbijbel gebruikt. In 1657 verscheen bij de weduwe van Ravesteyn een statenbijbel waarin alle verbeteringen die de lijst van 1655 bevat, zijn aangebracht, zoals in de tekst van het titelblad wordt vermeld. ( Wilco C. Poortman: ISBN 9023912233 Bijbel en Prent Deel I Uitg. Boekencentrum B.V. Den Haag, 1983)
Statenvertaling In Winkler Prins Deel 17 van de zesde druk, 1953 blijkt: Statenvertaling heet in Nederland de vertaling van de hele bijbel, die in 1637 tot stand kwam, de statenbijbel. De Nationale Synode gehouden in Dordrecht 1618-1619 op last van de Staten Generaal besloot een moderne vertaling te maken uit de grondteksten. De opdracht van de Staten Generaal was het hulpmiddel om door talrijke moeilijkheden, met name ook van materiële aard, heen te komen, maar betekent in geen enkel opzicht , dat de vertalers iets met staatstoezicht of inmenging van welke aard ook te maken hadden. Zij waren wetenschappelijk volkomen vrij en werkten uitsluitend voor eigen en kerkelijke verantwoording. De vertaling van het Oude Testament is het werk van Joh. Bogerman , W. Baudartius, G. Bucerus, die van het Nieuwe Testament en de Apocriefe boeken is het werk van Jac. Rolandus ,Festus Hommius, Ant.Walaeus; bovendien hebben aan het Oude Testament 8 en aan het Nieuwe Testament 9 revisoren gewerkt. Het meeste definitieve werk is te Leiden geschied, waar de vertalers zich vestigden. De manuscripten der Statenvertaling worden bewaard in het Archief van de Generale Synode der Ned. Hervormde Kerk te ’s-Gravenhage. Deze vertaling is niet alleen door de Calvinisten, maar naderhand ook door de Remonstranten en Doopsgezinden gebruikt (de Luthersen gebruikten de Lutherse vertaling van 1534).
De Statenvertaling heeft de grote verdienste van: wetenschappelijk op de hoogte van haar tijd te staan, en bovendien een Nederlands te bevatten, dat , voor zover niet nodig, niet afwijkend van dat harer voorgangers, grote vormende betekenis voor onze taal in het algemeen heeft gehad. Dit is niet alleen te danken aan de bekwaamheid van vertalers en revisoren, maar vooral aan de Bijbelinhoud zelf, want hetzelfde verschijnsel doet zich voor bij de meeste in de Reformatie reeds vroeger verschenen vertalingen. Toch werd de behoefte aan een nieuwe vertaling in de 20ste eeuw steeds sterker. Door de vondst van oudere handschriften kreeg men beter inzicht in de grondtekst; ook was door de verandering van taalgebruik het 17de eeuwse Nederlands voor velen onbegrijpelijk geworden.
De Statenbijbel in Kloetinge
Na het vertalen uit de Hebreeuwse en Griekse grondteksten verscheen de eerste druk in 1637 in Leiden bij Paulus A. van Ravensteyn. In deze tijd waren er drie personen die mee hebben gewerkt om een vroeg exemplaar voor de Kerk in Kloetinge te bemachtigen. Dit waren de ambachtsheer van Kloetinge: Johan Wolfert van Brederode; de predikant Philippus Landsbergen Junior; en de rentmeester Benjamin van der Steene. In de Winkler Prins Encyclopaedie, 6de druk 1949 deel 5 p.6 staat de ambachtsheer als volgt vermeld: Joan Wolfert van Brederode, heer van Cloetingen enz. (12 juni 1599 – Pietersheim bij Maastricht 3 Sept. 1655). Hij trad in de krijgsdienst, stond weldra aan het hoofd van een regiment, werd in 1629 gouverneur van ’s-Hertogenbosch (wat hij titulair tot zijn dood bleef), in 1636 meester-generaal der artillerie en in 1642, in plaats van graaf Willem van Nassau, veldmaarschalk over het volk van oorlog te paard en te voet. …. Hij was gehuwd eerst met prinses Anna van Nassau en later met Louise Christina van Solms, een zuster van prinses Amalia van Solms….. In dienst der Staten onderdrukte hij de volksbeweging ten gunste der Oranjes in 1651 te Dordrecht. Hij overleed na langdurige ziekte en van zijn dood maakten de Staten (-Generaal, red. G.K.) gebruik om het ambt van veldmaarschalk niet te continueren. Met zijn zoon Wolfert (1649 – 1679) stierf het beroemde huis der Brederodes uit. De Staten-Generaal had Johan Wolfert op 31 juli 1642 benoemd als veldmaarschalk van het Staatse leger. Dat kostte f. 700 per maand en f 7000 per jaar. Hij stond een tolerante religiepolitiek voor. Hij probeerde wel invloed uit te oefenen op kerkelijke besturen. Maar de classis en synode waaronder Vianen met grote Brederode bezittingen viel, wensten niet te tornen aan hun bevoegdheden inzake de beroeping van predikanten en het interne kerkbestuur. Die waren vastgelegd in de kerkorde, die garant stond voor het evenwicht tussen kerk en staat. Hoewel Johan Wolfert het liefste Vianen als een locatie voor een classis zou willen zien voor zijn heerlijkheden in die regio, gaf hij in toen de Staten-Generaal besliste dat de Classis van Gouda beter zou zijn. Hij kreeg een prachtige bron van inkomsten en veel aanzien door zijn militaire promotie. Daarmee kon een Statenbijbel die door dezelfde Staten-Generaal recentelijk was uitgegeven zeker wel betaald worden: misschien f. 100 voor de kanselbijbel voor de Kerk van Kloetinge. De publicatie van A.J.M. Koenhein, P. Brederoo et. al. : Johan Wolfert van Brederode 1599 – 1655, Een Hollands Edelman tussen Nassau en Oranje heeft veel achtergrond gegeven. Het is een uitgave van Historische Vereniging Het Land van Brederode , Vianen p/a Uitgeversmaatschappij Walburg Pers Zutphen, (ISBN 90 5730 034 6) De twee andere heren kennen we vooral door de grafstenen in de kerk van Kloetinge. Philippus Lansbergen (1586 – 1647) diende de gemeenschap vanaf 1608 als predikant voor 39 jaar, en daarvan bovendien ook als geneeskundige 30 jaren. Hij geeft duidelijk aan dat hij de zoon was van Philippus Lansbergen senior (1561 – 1632) de sterrenkundige; (astrologi filii staat er op de grafzerk). De vader was ook bekend bij de Staten-Generaal: hij ontving jaarlijks een behoorlijke betaling voor zijn sterrenkundige publicaties. De derde heer Benjamin van der Steene was rentmeester voor de ambachtsheren van Kloetinge. Zijn grafzerk werd gemaakt na het overlijden van zijn vrouw Cornelia van Oosten, die overleed op 15 oktober 1646. Op de zerk is niet vermeld wanneer hij is overleden. Voor de laatste keer werd door hem als vertegenwoordiger van de ambachtsheer op 12 mei 1663 de rekening van de kerk afgehoord. Vanaf het jaar 1666 stond zijn woning in Goes op naam van zijn erfgenamen. Rond die tijd zal hij overleden zijn. (G.J. Lepoeter in De Geerteskerk te Kloetinge, ijkpunt in de dorpsgemeenschap 2003, p. 66; ISBN 90 70298 24 4, uitgave van Heemkundige Kring de Bevelanden, Goes) De twee grafzerken hebben een zekere gelijkenis, alsof de ambachtsheerlijkheid opdracht gaf voor de vervaardiging van beide grafstenen. Als we de omstandigheden rondom Johan Wolfert van Brederode de ambachtsheer, Philippus Lansbergen junior de predikant, en Benjamin van der Steene, de rentmeester bij elkaar beschouwen in de jaren na 1637, dan is het zeer waarschijnlijk dat zij hebben samengewerkt dat de Kerk van Kloetinge, een vroeg exemplaar van de Statenbijbel kon ontvangen. Een aantal observaties bevestigt de vroege datering: Op het titelblad van het Oude Testament staat boven de poort met opengeslagen bijbel een lichtende driehoek met het tetragram, symbool van de Triniteit. In latere uitgaven van de Statenbijbel wordt de driehoek weggelaten. In de vroege drukken van de Weduwe van Wouw en van Van Ravesteyn komt op het titelblad geen jaartal voor. In welk jaar deze bijbels verschenen kunnen we alleen constateren op de achterzijde van het titelblad, uit het jaartal dat we vinden onder de handtekeningen van Barend Langenes. Alleen in de eerste druk lezen we een jaartal achter het Oude en het Nieuwe Testament: Tot Leyden Gedruckt by Paulus Aertsz. Van Ravensteyn.
Als het OT en het N.T. een jaartal onder de handtekening van Abbenes hebben dan is het een veritabele eerste druk. In het exemplaar van Kloetinge staat alleen een jaartal bij het Oude Testament: 1639. Van 1637 tot 1657 verschenen alle Statenbijbels met dezelfde tekst op het titelblad en werd de eerste druk van 1637 als corrigeerbijbel gebruikt. In 1657 verscheen bij de weduwe van Ravesteyn een statenbijbel waarin alle verbeteringen die de lijst van 1655 bevat, zijn aangebracht, zoals in de tekst van het titelblad wordt vermeld. ( Wilco C. Poortman: ISBN 9023912233 Bijbel en Prent Deel I Uitg. Boekencentrum B.V. Den Haag, 1983)